Aruba

Grootscheepse zaak ondergronds bankieren en witwassen

Het gerecht in eerste aanleg van Aruba behandelde op maandag en dinsdag 22 en 23 januari 2018 een strafzaak tegen vier personen, die worden verdacht van ondergronds bankieren en witwassen.

In deze zaak met de naam “Hamburg”, werden vier personen van Chinese komaf vervolgd voor het op grote schaal overmaken van geldbedragen van Aruba naar (voornamelijk) China en van Aruba naar Sint Maarten en Anguilla. De bedragen waren soms relatief klein, maar regelmatig ook zeer groot.

Eén van de verdachten coördineerde daarbij, zo is de verdenking althans, ook grotere geldtransfers voor personen vanuit Suriname, Colombia en Venezuela naar China en Aruba.
Voorts werden op grote schaal geldbedragen gewisseld. Met die overmakingen en dat wisselen werden volgens het Openbaar Ministerie illegale provisies verdiend, die vervolgens door met name twee van de verdachten werden belegd in (onder meer) onroerend goed.

Bankieren, het overmaken en het dienst doen als wisselkantoor van gelden is volgens de wet voorbehouden aan instellingen die daarvoor een vergunning of machtiging hebben gekregen van de Centrale Bank van Aruba. Daardoor wordt een systeem van toezicht op het financiële verkeer geschapen, dat enerzijds de bescherming van de consument tegenover de grote financiële instellingen waarborgt, en anderzijds de integriteit van dat financiële stelsel beoogt te garanderen. Hierdoor wordt voorkomen dat het Arubaanse financiële stelsel kan worden misbruikt door personen met een criminele komaf die in het bezit zijn van gelden met een onduidelijke of dubieuze herkomst, voor het witwassen.

De praktijk van het ondergronds bankieren kwam aan het licht in een eerder drugsonderzoek, waaruit bleek dat door de verdachten van dat onderzoek gebruik werd gemaakt van de diensten van één van de verdachten in de zaak Hamburg, die gelden van de verdachten in het drugsonderzoek wisselde of verzond naar andere landen. Ook werd vastgesteld dat contante geldtransporten naar andere landen werden verzorgd, waarvan geen aangifte werd gedaan bij de douane zoals de wet dat voorschrijft. Onder leiding van het Openbaar Ministerie, werd vervolgens door het RST (Recherche samenwerkings Team) een onderzoek gestart naar deze verdachte. Dat onderzoek heeft anderhalf jaar geduurd.

In het onderzoek Hamburg kwam naar voren dat met name twee van de verdachten een uitgebreide grensoverschrijdende bankierpraktijk uitoefenden.
Vrijwel wekelijks werden over een langere periode bedragen van tussen de $ 500,- en $ 100.000,- naar het buitenland overgemaakt. Daarvoor werden dan telkens provisies van veelal 5%, maar soms ook oplopend tot wel 8 % berekend. Daardoor werden, zo is de verdenking, langzaam aanzienlijke contante illegale inkomsten gegenereerd. In het kader van het onderzoek werden bij huiszoekingen dan ook aanzienlijke contante geldbedragen in beslag genomen.

Met die inkomsten werden vervolgens (mede) onroerende goederen aangeschaft en betaald.
Daarbij werd een gedeelte van die inkomsten contant aan derden gegeven, die die gelden vervolgens weer op de bankrekeningen van de verdachte terugboekten. Vervolgens werden vanaf die rekeningen de onroerende goederen betaald. Daardoor werd de schijn werd gewekt dat die gelden van derden werden geleend, terwijl die gelden in feiten van de verdachten zelf waren. Volgens het Openbaar Ministerie is er daarom naast de verdenking van ondergronds bankieren sprake van het vermoeden van witwassen.

Tegen alle verdachten zijn gevangenisstraffen en forse geldboetes geëist. De rechter doet op 6 maart 2018 uitspraak.

Hiernaast wordt een bestuurlijke rapportage gepland, waarin de problematiek van het ondergronds bankieren wordt omschreven en kaders worden aangereikt om die problematiek structureel aan te pakken.

Deel dit artikel