Geen liquiditeitssteun voor Aruba in tweede kwartaal
Aruba krijgt voor april tot en met juni geen liquiditeitssteun van Nederland. Volgens het College Aruba financieel toezicht is de geraamde liquiditeitsbehoefte voor het tweede kwartaal lager dan het nog aanwezige liquiditeitssaldo en is aanvullende steun niet nodig om de noodzakelijke uitgaven te financieren. Hetzelfde geldt voor Curaçao en Sint Maarten.
In de Rijksministerraad is op 25 februari besloten dat de liquiditeitssteun wordt afgebouwd of beëindigd als de epidemiologische situatie voorspoedig is en het herstel van de economie dat toelaat.
Hoewel de laatste golf van de pandemie wegebt en de signalen gunstig zijn, kan niet worden uitgesloten dat zich weer een nieuwe golf van besmettingen aandient, die ook weer gevolgen zal hebben voor de economische ontwikkeling.
Nieuwe leningen
Mocht het na het tweede kwartaal nodig zijn noodsteun in de vorm van liquiditeitsleningen te verstrekken, dan kunnen deze nieuwe leningen in de vorm van renteloze bulletleningen worden toegekend. Daar is dan wel een positief advies voor nodig van het College Aruba financieel toezicht. De einddatum van eventuele nieuwe leningen blijft 10 oktober 2023.
De Rijksministerraad stelt wel als voorwaarde dat Aruba, maar ook Curaçao en Sint Maarten, de aanbevelingen van het College bij de begrotingen op te volgen om te voorkomen dat onnodige budgettaire tegenvallers, oplopende betalingsachterstanden en toenemende schuldproblematiek weer een knelpunt worden.
Voor het begrotingsjaar 2023 is Aruba verzocht te streven naar een sluitende begroting die voor het einde van 2022 is vastgesteld.
Investeringsleningen
De landen kunnen op advies van het College vanaf het derde kwartaal de voor investeringen benodigde middelen, dus niet de liquiditeitssteun, in een separaat leenverzoek aan de Rijksministerraad voorleggen. Dit geldt ook voor investeringen voor de uitvoering van de hervormingen uit de landspakketten.
De Rijksministerraad zal de verzoeken van de landen voor financiële ondersteuning voor de gewone dienst en voor investeringen, na advies van de Colleges financieel toezicht, vervolgens apart beoordelen, zoals dat in de Rijkswet voorgeschreven.