Van Agt liet zich over het algemeen lovend uit over de Antillen
NIJMEGEN – Met de dood van de 93-jarige oud-premier Dries van Agt gaat ook een staatsman ter ziele die furore maakte in de roerige jaren zeventig, toen Curaçao op zoek was naar haar identiteit na de opstand van 1969 en de dekolonisatie drang van Nederland die in 1975 leidde tot de onafhankelijkheid van Suriname en de uiteindelijke afscheiding van Aruba in 1986 in een zogenaamde status aparte met de belofte van onafhankelijkheid tien jaar later. Maar toen was van Agt al van het Haagse politieke toneel verdwenen.
De eilanden, op Aruba na wellicht, hekelden de dekolonisatie drang van Nederland die sterk speelden in het kabinet Den Uyl, waarin ook van Agt een rol speelde. Begin jaren tachtig kwam de toenmalige premier al bladerend in het nieuwe boek ‘Recht Commercie en Kolonialisme in West-Indie’ . een hoofdstuk tegen met de vraag: ‘Is Curacao te koop?’
“Ik neem aan van niet”, gaf hij zelf ten antwoord. “In zekere zin is dat jammer, want de situatie van ’s Rijksschatkist is zo zorgelijk, dat wij wel enige extra penningen zouden kunnen gebruiken”.
Maar voor de Antillen wenste hij dat niet. Toenmalig premier Van Agt liet zich over het algemeen erg lovend uit over de Antillen: “Een eilandengroep die ons, Nederlanders, regelmatig verkwikt, bemoedigt en creatief maakt. Nederland is veel verschuldigd aan de eilanden ginds”, zei de toenmalige premier. Gevolmachtigd minister Ron Gomes Casseres haakte daar op in toen hij zei: “De Antillen wensen hun vleugels uit te slaan. Daarbij hebben wij vrienden nodig, die ons helpen de koloniale periode te vergeten”.
Onafhankelijkheid
In oktober 1981 viel het Frente-raadslid Wilson Godett flink uit tegen Nederland die tijdens het overleg met de eilandelijke delegaties zinspeelde op een bespoediging van de Curacaose onafhankelijkheid als niet voldoende meegewerkt zou worden aan tegemoetkoming van Arubaanse wensen.
Godett gebruikte daarbij de term Kolonialisme. Koninkrijkspremier Dries van Agt wees het Curaçaose raadslid er toen op, dat ‘Nederland geen der eilanden binnen het Koninkrijksverband houdt tegen zijn zin’.
Hij informeerde gelijk tussen neus en lippen door of Godett soms bedoelde dat Curaçao naar zijn mening meteen onafhankelijk zou moeten worden. Het Curaçaose raadslid krabbelde snel terug met een ontkennende opmerking aangezien er volgens hem nog heel wat sociaal-economische voorwaarden daarvoor geschapen moesten worden.
Regeringsverklaring Tweede Kabinet van Agt November 1981
Curaçao moest bij een afscheiding van Aruba ernstig rekening houden met een versnelling van de eigen onafhankelijkheid. Dit maakte de Nederlandse minister-president Dries van Agt, namens het nieuwe kabinet, bij de regeringsverklaring in de Tweede Kamer duidelijk. Bonaire en de kleine Bovenwindse eilanden St. Maarten, St. Eustatia en Saba zouden onder Nederlandse paraplu mogen blijven.
Dit dreigement tegenover Curaçao maakte deel uit van de Nederlandse pogingen om deze zes eilanden van de Nederlandse Antillen bij elkaar te houden, zo werd in politiek Den Haag gezegd.
Met harde hand probeerde Nederland Curaçao tot grotere toegeeflijkheid aan Aruba te dwingen. In de regeringsverklaring herhaalde premier Van Agt het Nederlandse standpunt dat er tussen de zes eilanden van de Antillen ‘een hecht en duurzaam samenwerkingsverband’ moet komen ‘in het belang van de bevolkingen van alle eilanden.
De Nederlandse regering schreef in de regeringsverklaring: ‘Indien Aruba op korte termijn het Antilliaanse en daarmee het Koninkrijksverband zou willen verlaten, dan zal het kabinet ook de verhouding tussen Nederland en de overige eilanden van de Nederlandse Antillen in heroverweging moeten nemen’.
Tijdens de Koninkrijkstop die enkele weken daarvoor in Den Haag was gehouden, zinspeelden premier Van Agt en minister Joop den Uyl van Antilliaanse Zaken al op haast maken met een versnelde onafhankelijkheid van de Antillen. “Terwille van de verdere ontwikkeling van de Nederlandse Antillen moeten de daar bestaande politieke en staatkundige problemen zo spoedig mogelijk tot een oplossing worden gebracht.”
Op de Koninkrijkstop werd afgesproken een nieuwe commissie in te stellen die de gevolgen van een eenzijdige Arubaanse onafhankelijkheid moet bekijken. Binnen zes maanden zou die commissie rapport moeten uitbrengen. Dan zou een nieuwe Ronde Tafel Conferentie worden gehouden, waarop definitieve beslissingen worden genomen over de staatkundige toekomst van de Antillen.
Den Uyl om, maar CDA nog niet
Op 2 maart, het jaar erop, we schrijven 1982, blijkt Joop den Uyl als minister van Antilliaanse Aangelegenheden om te zijn en de onafhankelijkheid van Curaçao, Bonaire en de Bovenwindse eilanden in handen van de eilanden zelf te leggen. Ook van Agt was die mening toegedaan.
Nederlands oud-premier Barend Biesheuvel was voorzitter van de Commissie van Zeven, die zich destijds boog over de staatkundige toekomst van de Antillen. Hij dreigde te zullen opstappen indien Nederland toegeeft aan de druk van de Antilliaanse regering om de onafhankelijkheid van Curaçao, Bonaire en de Bovenwinden op de lange baan te schuiven.
De inzet van toen was de onafhankelijkheid van Curaçao, al dan niet samen met Bonaire en de Bovenwinden, na een afscheiding van Aruba.
Maar de regering van Don Martina in Willemstad verzette zich fel tegen elke pressie vanuit Nederland in de richting van onafhankelijkheid. Minister Den Uyl leek onder Antilliaanse druk bij te draaien.
Na het vruchteloze beraad in de Koninkrijksregering die vrijdag in maart 1982, waren minister Den Uyl en gevolmachtigde minister Casseres het gisteren vrijwel, eens geworden. De Nederlandse bewindsman berustte erin dat de onafhankelijkheid van Curaçao, Bonaire en de Bovenwinden ‘in dit stadium’ niet aan de orde komt. Den Uyl ging nog een stap verder: hij beloofde het zelfbeschikkingsrecht van de eilanden te erkennen. Hetgeen erop neerkwam dat Nederland beloofde geen enkele pressie op Curaçao en de kleinere eilanden te zullen uitoefenen om onafhankelijk te worden, en de bevolkingen de vrije hand te laten om zelf over hun staatkundige toekomst te beslissen.
Claim Venezuela
Premier Dries van Agt, tevens minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, maakte zich niet al te grote zorgen over de verhoudingen tussen de Antillen en Venezuela.
In een politiek testament noemt de minister de verstandhouding tussen Willemstad en Caracas “in bepaalde opzichten wellicht wat delicaat, maar over het gemeen goed”.
In zijn politiek testament, vlak voor zijn afscheid in de politiek, besteedde van Agt erg veel aandacht aan de verhouding tussen de eilanden en Venezuela. “De verhoudingen zijn delicaat maar goed, schrijft Van Agt.
Wel schrijft Van Agt dat Nederland grote zorgvuldigheid moet betrachten en benadrukte dat Venezuela de Antillen scherp in de gaten houdt. “Reeds een blik op de kaart die de Benedenwinden toont als drie kleine eilandjes vlak voor de Venezolaanse kust in de onmiddellijke nabijheid van de belangrijke olie-route uit de Golf van Maracaibo, maakt aanstonds veel duidelijk omtrent belang en karakter van de verhoudingen tussen Venezuela en de Antillen”, schreef hij.
“De nabijheid van de grote zuiderbuur is voor de Antillen een constant gegeven. Venezuela zijnerzijds is uiteraard steeds attent op wat er zich in het kleine, doch strategisch gelegen buurland afspeelt en houdt het oog op zijn daarmede gemoeide belangen”.
Van Agt ontkende dat Venezuela een ‘al dan niet slapende territoriale claim’ op de Antillen heeft, zoals Argentinië aanspraken maakt op de Falkland-eilanden. “Historisch en juridisch bestaat een dergelijke aanspraak niet en wordt door Venezuela ook niet gesteld”, beweerde hij.
Wel is het volgens de minister zo dat ‘de daadwerkelijke positie-bepaling van Venezuela’ tegenover de Antillen wordt bepaald door de ontwikkelingen op de Benedenwinden, ‘een zeer belangrijke factor’.
Venezuela hield zich officieel ‘buiten de discussies en studies over de staatkundige toekomst van Aruba en de andere Antilliaanse eilanden, meende premier Van Agt. “Wel is enkele malen gebleken dat men aan Venezolaanse zijde ‘fragmentarisatie’ van de Antillen – versplintering – niet bevorderlijk zou achten voor de continuïteit en de levensvatbaarheid”.
“Op dit ogenblik”, zo schreef Van Agt in zijn politieke testament, “staat nog niets vast over de staatkundige toekomst van de Antillen. De zaak is in het stadium van bestudering der mogelijkheden en nadere beslissingen zullen eerst worden genomen in het politieke overleg dat zal volgen op het verslag van de Commissie-Biesheuvel, de commissie van Zeven.”
“De Antilliaanse eenheid rust meer op de band met Nederland, dan op iets anders”, meende de minister-president. “De eilanden zijn door een historisch toeval onder één noemer gebracht, waarbij het zwaartepunt van het bestuur op Curacao terecht is gekomen.”
“Vooral op Aruba bestaan daartegen, reeds lang, bepaalde bezwaren, die gemeengoed zijn van alle politieke partijen op het eiland, doch- waarvan de politicus Betico Croes de bekendste tolk is. Zijn streven heeft zich gaandeweg zelfs op de eis van onafhankelijkheid voor Aruba gericht.”
Via het politieke testament liet Van Agt aan zijn opvolger weten dat de Commissie van Zeven als oplossing van de Arubaanse kwestie, denkt aan een status aparte voor het eiland als overgangsfase van hoogstens tien jaar naar de onafhankelijkheid. Aan voorstellen voor toekomstige samenwerking tussen Aruba en de overblijvende eilanden wordt nog gewerkt, aldus de minister van Buitenlandse Zaken.